Data Loading...
Installatieautomaten_clone Flipbook PDF
installatieautomaten_v2.2
136 Views
96 Downloads
FLIP PDF 529.93KB
Installatieautomaten Werking
Uitvoeringen
Symbolen
Schakelgedrag
4 Aarden
5 Afschermen
Klik op één van de tegels om een onderwerp direct te openen. Blader door de module met en links en recht in je scherm. Je kunt hiervoor ook het muiswieltje gebruiken. Met deze knop in de bovenbalk ga je terug naar dit startscherm. Je vergroot een scherm door dubbel klikken op de linker muisknop. Terug naar normaal is opnieuw dubbel klikken.
NEN 3140
Aansluiten
thermisch
Werking Een installatieautomaat combineert twee beveiligingen: thermisch en elektromagnetisch. Hart van het thermisch stelsel is een bimetaal. Een bimetaal bestaat uit twee verschillende metalen. Bij een temperatuurstijging zet het ene metaal méér uit dan het andere. Daardoor trekt het bimetaal krom. Als het bimetaal krom genoeg is, raakt het het schakelmechanisme en schakelt de installatieautomaat af. Er zijn installatieautomaten waar de stroom door het bimetaal loopt en er zijn typen waarbij de stroom door een draadje om het bimetaal loopt (zie 5 in figuur). Een bimetaal wordt in een 16 A automaat langzaam warm bij 20 A en sneller bij 30 A. Dit is vergelijkbaar met de warmteontwikkeling bij overbelasting in bijvoorbeeld de installatiedraden. Het bimetaal beveiligt de installatie dan ook tegen overbelasting. Het elektromagnetisch stelsel wordt gevormd door een spoel. Komt de stroom een fractie van een seconde boven een bepaalde stroomwaarde, dan zal de elektromagneet de pal direct aantrekken en het schakelmechanisme activeren. Het elektromagnetisch stelsel beveiligt tegen kortsluiting en aardsluiting.
NEN 3140
elektromagnetisch
1. Bedieningsknop 2. Schakelmechanisme 3. Schakelcontact 4. Aansluiting 5. Thermisch stelsel 6. Elektromagnetisch stelsel 7. Bluskamer
Uitvoeringen Voorbeelden van verschillende uitvoering van de installatieautomaat.
Een installatieautomaat kan worden uitgevoerd met een of meerdere contacten. Elk contact kan afzonderlijk beveiligd zijn (thermisch en elektromagnetisch stelsel). Bij de meeste automaten is het N-contact niet uitgevoerd met een beveiliging.
NEN 3140
Wissel de fase- en de nulgeleider niet om, want dan zit de beveiliging in de nulgeleider in plaats van de fasedraad. Dat kan levensgevaarlijke situaties opleveren. De lichtblauwe draad (= nulgeleider) aansluiten op de aansluiting met de markering N.
Symbolen Op de voorzijde van een installatieautomaat staat de volgende informatie: Nominale stroom (In): dit is de stroom die de automaat continue kan voeren zonder dat deze beschadigt en niet uitschakelt. Ook bij een (korte) overbelasting schakelt de automaat niet uit. Een veel toegepaste waarde voor In = 16 A. Type installatieautomaat (gangbaar: B, C, D) Er zijn verschillende typen installatieautomaten van dezelfde nominale stroomwaarde waarbij het thermische en elektromagnetische stelsel bij een andere stroom-tijdwaarde reageert. Andere typen zoals K en Z zijn voor speciale toepassingen. De typen H, L en G zijn oude coderingen. Afschakelvermogen: in het rechthoekje staat het afschakelvermogen in ampère zoals 4500, 6000 en 10.000 A. De installatieautomaat is dan in staat om bij deze stroomwaarden af te schakelen. Bij het vervangen van een automaat kies je een type met hetzelfde of een hoger afschakelvermogen.
NEN 3140
Type B vind je in installaties met zeer beperkte inschakelstroom, zoals in woon- en kantoorunits. Type C vind je in installaties met transformatoren, motoren, schakelende voedingen en zo, waar kortstondige inschakel-stroompieken te verwachten zijn. Bij forse inschakelstromen wordt type D toegepast.
Typen B, C en D hebben een zelfde thermisch stelsel. Dus er is géén verschil in het uitschakelen bij een overbelasting. Het verschil zit in het elektromagnetisch stelsel. De typen reageren dus verschillend op kort- en aardsluiting.
Het bovenste deel van de karakteristiek gaat over het thermisch gedrag bij overbelasting.
Uitschakeltijd in seconden
Uitschakelgedrag
Uit de karakteristiek van een type blijkt bij welke stroom-tijd combinaties de installatieautomaat kan uitschakelen. De karakteristiek bepaalt de toepassing van de installatieautomaat. Een karakteristiek heeft een tolerantieband. Wat dat betekent? Een voorbeeld. Bij 10.000 seconde staat bij de linker lijn 1,13 en bij de rechter lijn 1,45. Dat wil zeggen als de stroom gedurende 10.000 seconden: ▪ onder de 1,13 x In blijft, dan mag de automaat niet afschakelen; ▪ boven de 1,45 x In komt, doen moet hij afschakelen. Bij een B16 is: ▪ 1,13 x In = 1,13 x 16 A = 18 A; ▪ 1,45 x In = 1,45 x 16 A = 23,2 A. Blijft de stroom gedurende 10.000 seconden tussen beide waarden, dan weten we het niet. De automaat die op maandag is gemaakt schakelt misschien wel af en die op dinsdag is gemaakt misschien niet. Wie zal het zeggen?
NEN 3140
Het onderste deel over het elektromagnetisch gedrag bij kortsluiting. Veelvoud van de nominale stroom
Aansluiten
Als de automaat uitschakelt, ontstaat er een vlamboog bij het contact. Net zoals warme lucht opstijgt, schiet de ‘hete’ vlamboog omhoog en de bluskamer in. Metalen lamellen in de bluskamer splitsen de vlamboog op, doven en koelen hem. De meeste fabrikanten schrijven voor dat een automaat rechtop moet worden gemonteerd. De bluskamer zit immers meestal boven het schakelcontact.
Aan de boven- en onderzijde is de automaat om hem aan te sluiten meestal voorzien van kooiklemmen. Hierin kunnen de draden worden bevestigd. Volg instructies van de fabrikant voor: ▪ ▪ ▪ ▪
type draad (litze- massief – samengeslagen); toepassing adereind-hulsjes over een litzedraad; welke bit te gebruiken voor de schroeven; welk metaal, (vertind) koper en/of aluminium mag worden aangesloten in de kooiklem; ▪ doorsnede van de aansluitdraad; ▪ lengte waarover de draad moet worden gestript; ▪ aandraaimoment (in Nm) van de schroeven.
NEN 3140
Praktische informatie op de zijkant van de installatieautomaat. Ook op de verpakking en op internet.
De schroeven moeten met de juiste bit en op het juiste moment worden aangedraaid. Dit doe je met een momentsleutel, want met je hand voel je het verschil niet tussen bijvoorbeeld 1,9 of 2,8 of 3,6 Nm. Na gebruik de momentschroevendraaier altijd weer ontlasten door de stelsleutel terug te draaien naar 0 Nm. Anders kan de instelling verlopen. Periodiek moet een momentsleutel worden gekalibreerd.